De wet van 30 maart 1921

Het doel van deze wet is het uitbreiden van de Stad Brussel, met het oog op de uitbreiding der zeevaartinstellingen (Belgisch Staatsblad, 2 april 1921)

Exact een eeuw geleden werd het grondgebied van de Stad Brussel plots verdrievoudigd door de annexatie van de gemeentes Laken, Haren, Neder-over-Heembeek en delen van de gemeentes Schaarbeek en Sint-Jans-Molenbeek.

Deze aanhechting zou belangrijke gevolgen hebben voor het stedelijk weefsel, maar ook voor het bestuur, dat ingrijpende veranderingen zou ondergaan. Als zelfstandige gemeentes beschikten Laken, Haren en 'NOH', zoals Neder-Over-Heembeek wordt genoemd, over alle administratieve diensten die vereist waren voor het functioneren van een gemeente.

Na het overlijden van Emile Bockstael, de laatste burgemeester van Laken, in 1920, werd de gemeente geleid door eerste schepen Joseph Van de Meulebroeck.

De gemeenteraadsverkiezingen van 24 april 1921 leidden tot de samensmelting van de besturen. De burgemeester van de Stad Brussel, Adolphe Max, werd burgemeester van het volledige nieuwe grondgebied. Het werd echter onderverdeeld in twee districten. Het eerste omvatte de Stad Brussel in haar oude vorm en het tweede: Laken, Neder-Over-Heembeek, Haren en de delen van de gemeentes Schaarbeek en Sint-Jans-Molenbeek. De onderverdeling in twee districten komt tot uiting in het bijhouden van de bevolkingsregisters en de benoeming van een schepen van Burgerlijke Stand voor het tweede district.

Het aantal schepenen werd verhoogd van vijf naar zeven. Eén schepen moest afkomstig zijn van de gemeenteraadsleden verkozen door elk van de districten. Het nieuwe schepencollege bestond uit Maurice Lemonnier, Louis Steens, Jules Coelst (Laken), Emile Jacqmain, Joseph Van de Meulebroeck (Laken), André Brassine en Paul Auguste Wauwermans. In elk district kreeg één schepen de functie van schepen van Burgerlijke Stand: Steens voor het eerste district en Coelst voor het tweede.

Het aantal gemeenteraadsleden is aanzienlijk gestegen tot 50 op basis van de volgende verhouding: één gemeenteraadslid per 4500 inwoners of per fractie van 4500 inwoners hoger dan 2500. Door deze groei moest de raadzaal aangepast worden, omdat de banken te klein geworden waren om plaats te bieden aan alle leden.

De fusie van de gemeenten leverde geen problemen op wat de mandatarissen betreft, maar wel voor de administratieve functies. Elke gemeente beschikte over een gemeentesecretaris en een gemeenteontvanger. Deze functies verdwenen na de aanhechting.

Hiervoor stonden specifieke bepalingen in de wet. De gemeentesecretaris kon met pensioen gaan of een baan op gelijkwaardig niveau krijgen met garanties wat betreft loon en voordelen.

De gemeenteontvangers en alle benoemde personeelsleden van de geannexeerde gemeentes werden overgenomen in een speciaal kader dat hun loon en verworven voordelen garandeerde. Ze zouden dan geleidelijk aan worden geïntegreerd in het personeel van de Stad Brussel naarmate er vacatures vrijkwamen.

De arbeiders die op 1 januari 1921 in dienst waren, werden gelijkgesteld met het administratief personeel.

De eigendommen van de burgerlijke godshuizen en de weldadigheidsburelen van de geannexeerde gemeenten werden voortaan beheerd door de 'Administration des Hospices et Secours de la Ville de Bruxelles'. De benoemde personeelsleden werden overgenomen door deze Administration.

Het grondgebied van Laken, Haren en NOH werd met andere woorden simpelweg bij de Stad Brussel gevoegd. Voor de annexatie van delen van Schaarbeek en Sint-Jans-Molenbeek werden schadevergoedingen betaald. Het bedrag werd in onderling overleg bepaald tussen elk van de gemeenten en de Stad Brussel.

De grondgebiedswijzigingen hadden ook gevolgen voor de afbakening van de gerechtelijke kantons. Het gerechtelijk kanton Laken werd omgedoopt tot vierde gerechtelijk kanton van Brussel.

Het omvatte de voormalige gemeentes NOH en Haren en de geannexeerde delen van de gemeentes Schaarbeek en Sint-Jans-Molenbeek.

Het aantal notarissen, dat wordt vastgesteld op basis van het aantal inwoners, werd aangepast en verhoogd tot 45 voor de Stad Brussel en 7 voor het kanton Sint-Jans-Molenbeek.

In de wet stond overigens niets over de integratie van de scholen in het onderwijsstelsel van de Stad Brussel of over de nieuwe politieafdelingen.